Uitspraak AT van 14 maart 2025 (24/78 AT)
Trefwoorden
Ziekteverzuim. Rol arbeidsdeskundige. Toenaderingsverantwoordelijkheid.
Artikelen Gedragscode SRA 2023
1, 2, 5 en 6
Samenvatting
Klaagster verwijt verweerder ondeugdelijk arbeidsdeskundig onderzoek te hebben verricht en gedane toezeggingen niet te zijn nagekomen. Klaagster was van mening dat de FML niet meer actueel was. Daarnaast achtte zij zich in staat om haar eigen werk te verrichten. Verweerder zou een concept rapport maken wat hij niet heeft gedaan. Verweerder ging niet inhoudelijk in op de uitvoerige reactie van klaagster op zijn rapport. Het AT is van oordeel dat verweerder zijn toenaderingsverantwoordelijkheid jegens klaagster heeft geschonden. Verweer heeft voorts belangrijke informatie en afspraken niet schriftelijk aan klaagster bevestigd. Ook heeft hij nagelaten om zijn concept-verslag aan haar toe te zenden, waarbij onnodig misverstanden zijn ontstaan en zelfs een geschil is gerezen over het gesprek. Verweer heeft daarnaast niet zorgvuldig geverifieerd of de feiten en omstandigheden waarvan hij vanuit ging wel juist waren. Zo heeft hij niet zorgvuldig nagegaan wat er wel en niet is besproken, of de aangedragen informatie wel juist was en of de juiste werkplek wel was bezocht. Het AT is voorts van oordeel dat verweerder onvoldoende objectief te werk is gegaan en in ieder geval de schijn van partijdigheid heeft gewekt, bijvoorbeeld door zijn uitspraak “dat de werkgever betaalt, dus bepaalt”. Waarschuwing.
Uitspraak AT van 14 maart 2025 (zaaknummer: 24/78 AT)
Uitspraak van het Arbeidsdeskundig Tuchtcollege SRA, hierna te noemen: “het Tuchtcollege”, op de klacht van:
“klaagster”
tegen
de register-arbeidsdeskundige,
hierna te noemen: “verweerder”,
1. Procesverloop
1.1. Op 20 september 2024 is door klaagster met gebruikmaking van het websiteformulier een klacht over de handelwijze van verweerder ingediend bij het secretariaat SRA. Bij het formulier zijn door klaagster twee bijlagen gevoegd: een onderbouwing van de klacht en een e-mailwisseling van 23 juli 2024 tot en met 13 september 2024 tussen klaagster en verweerder respectievelijk de directeur van de werkgever van verweerder.
1.2. Met een ongedateerd verweerschrift is door verweerder op de klacht gereageerd.
1.3. De Arbeidsdeskundig Ombudsman SRA heeft bij brief van 2 december 2024 aan het secretariaat SRA laten weten, dat de behandeling van de klacht niet tot een oplossing heeft geleid en daarmee niet als vruchtbaar moet worden beschouwd en klaagster de mogelijkheid om binnen een termijn van 6 weken de klacht aan het Tuchtcollege voor te leggen.
1.4. Klaagster heeft aan het secretariaat SRA tijdig laten weten dat de klacht aan het Tuchtcollege dient te worden voorgelegd.
1.5. Met een ongedateerde notitie heeft klaagster de klacht aangevuld. Bij deze aanvulling is de Rapportage Arbeidsdeskundig Onderzoek van 23 juli 2024 van verweerder gevoegd.
1.6. Verweerder heeft met een ongedateerde notitie voorzien van bijlagen A tot met D nog een aanvullende reactie ingediend.
1.7. De mondelinge behandeling van de klacht door het Tuchtcollege vond plaats op 13 februari 2025. Klaagster, bijgestaan door haar echtgenoot, en verweerder, bijgestaan door de heer X van zijn werkgever, zijn ter zitting verschenen. Klaagster en verweerder hebben hun standpunten toegelicht en vragen van het Tuchtcollege beantwoord.
1.8. Het Tuchtcollege heeft aan het eind van de zitting aan klaagster en verweerder meegedeeld dat het Tuchtcollege zich voldoende geïnformeerd acht om uitspraak te doen, geen aanvullende stukken worden toegelaten, het onderzoek is gesloten en uitspraak zal worden gedaan.
2. Feiten
2.1. Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op genoemde stukken, door het Tuchtcollege van de volgende feiten uitgegaan.
2.2. In opdracht van werkgever heeft verweerder arbeidsdeskundig onderzoek gedaan naar de geschiktheid van klaagster voor haar eigen werk als Leerkracht basisschool voor 18,74 uur per week en de vraag of er, zo klaagster niet geschikt is voor haar eigen werk, passend werk bij de eigen werkgever of re-integratiemogelijkheden bij een andere werkgever aanwezig zijn.
2.3. In verband daarmee heeft verweerder op 18 juni 2024 dossieronderzoek gedaan.
2.4. Op 19 juni 2024 heeft verweerder een gesprek met een medewerker personeelszaken van de werkgever van klaagster. Een verslag van dit gesprek is opgenomen in de Rapportage Arbeidsdeskundig Onderzoek.
2.5. Op 24 juni 2024 vindt een gesprek plaats met klaagster. Ook van dit gesprek is een verslag opgenomen in de arbeidsdeskundige rapportage van verweerder. Op dezelfde datum heeft verweerder contact met de re-integratieadviseur die het 2e spoor traject begeleidt.
2.6. Met de bedrijfsarts heeft verweerder op 3 juli 2024 contact.
2.7. Op 16 juli 2024 doet verweerder een werkplekonderzoek.
2.8. Op 23 juli 2024 stuurt verweerder zijn Rapportage Arbeidsdeskundig Onderzoek aan klaagster. De conclusies van het rapport zijn dat klaagster ongeschikt is voor haar eigen werk, er voor klaagster geen ander passend werk bij de eigen werkgever aanwezig is, klaagster wel geschikt is voor passend werk bij een andere werkgever en de werkgever verplicht is om het 2e spoor traject in te zetten met ondersteuning door een re-integratiebedrijf. Daarbij adviseert verweerder de werkgever van klaagster om de mogelijkheden voor herplaatsing in passend werk te blijven monitoren en bewaken.
2.9. Op 25 juli 2024 stuurt klaagster een uitgebreide reactie op het rapport aan verweerder. Kern van deze reactie is dat de conclusies van verweerder totaal anders zijn dan de conclusies die verweerder aan klaagster heeft meegedeeld tijdens het gesprek op 24 juni 2024. Daarnaast bevat het rapport volgens klaagster een aantal feitelijke onjuistheden en ontbreekt belangrijke informatie die in het gesprek door klaagster aan verweerder is meegegeven en waarvan door verweerder zou zijn toegezegd dat die in de rapportage zou worden opgenomen.
2.10. Omdat een reactie van verweerder uitblijft, stuurt klaagster op 23 augustus 2024 een herinnering aan verweerder met het verzoek om alsnog te reageren.
2.11. Op 29 augustus 2024 reageert verweerder. Verweerder licht zijn werkwijze en de totstandkoming van het rapport toe. Op de inhoud van de reactie van klaagster wordt niet ingegaan. Verweerder geeft aan dat hij, indien gewenst, bereid is om het rapport nader toe te lichten.
2.12. Op 30 augustus 2024 reageert klaagster. Klaagster geeft aan geen antwoord te hebben gekregen en verzoekt aan verweerder om alsnog een schriftelijke reactie te geven. Verder verzoekt klaagster aan verweerder om aan te geven of het rapport een concept of al definitief is. Ten slotte geeft klaagster aan, dat een gesprek akkoord is, mits dat de volgende week plaatsvindt.
2.13. Op 4 september 2024 laat verweerder aan klaagster weten, dat hij ervoor kiest om niet in detail op de op- en aanmerkingen van klaagster in te gaan, zijn oordeel naar eer en geweten tot stand is gekomen en hij geen toegevoegde waarde ziet in een gesprek.
2.14. Na deze reactie dient klaagster op 10 september 2024 een klacht in bij de werkgever van verweerder. Op 13 september 2024 laat de directeur van de werkgever weten dat op basis van de klacht en de reactie van verweerder niet kan worden vastgesteld dat verweerder niet integer heeft gehandeld en er geen aanleiding wordt gezien om hier nader onderzoek naar te doen.
3. De klacht
3.1. De klacht over de handelwijze van verweerder bij het door hem in juni en juli 2024 uitgevoerde arbeidsdeskundig onderzoek houdt, puntsgewijs en kort samengevat in, dat verweerder in strijd heeft gehandeld met regel 1 (algemene toetsnorm en integriteit), regel 2 (onafhankelijkheid en onpartijdigheid), regel 5 (informatieplicht), regel 6 (eisen aan rapportages) en regel 7 (wekken verwachtingen) Gedragscode SRA 2023, doordat volgens klaagster:
- de conclusies in het rapport van verweerder anders zijn dan in het gesprek met klaagster door verweerder is aangegeven;
- verweerder de door hem aan haar gedane toezeggingen niet is nagekomen;
- er door verweerder diverse zaken in het rapport zijn weggelaten waarvan door verweerder is toegezegd, dat deze wel in het rapport zouden worden opgenomen;
- met haar niet is gesproken over de gevolgtrekkingen van verweerder dat en waarom terugkeer in het eigen werk niet mogelijk is, het eigen werk op knelpunten niet aan te passen is en er geen passende mogelijkheden of ander werk bij de eigen werkgever zijn, terwijl dit door verweerder eerder al wel met de werkgever gedeeld is;
verweerder niets met haar reactie (correctie van feitelijke onjuistheden, belangrijke aanvullende informatie etc.) op zijn rapport heeft gedaan en daar ook niet met haar over in gesprek wilde;
- de door verweerder gebruikte functionele mogelijkheden lijst (fml) van 1 mei 2024 niet meer actueel was en verweerder niet heeft meegenomen dat zij goede ervaringen had op de werkervaringsplek;- niet duidelijk is welk werkplekonderzoek verweerder heeft gedaan en of wel de juiste werkplek is onderzocht;
- verweerder tegen klaagster heeft gezegd, dat de werkgever betaalt, dus bepaalt.
4. Het verweer
4.1. Verweerder voert verweer tegen de klacht. Daar wordt, voor zover nodig, in het hiernavolgende op ingegaan.
5. De werkwijze van het Tuchtcollege
5.1. Op grond van artikel 11.2 van het Tuchtreglement SRA toetst het Tuchtcollege een klacht aan de Statuten, Reglementen en/of de Gedragsregels van de SRA (Gedragscode SRA 2023) en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie.
5.2. Volgens artikel 1 van het Tuchtreglement SRA is een klacht een “blijk van onvrede die betrekking heeft op een gedraging van een arbeidsdeskundige in die hoedanigheid”.
5.3. Het Tuchtcollege oordeelt op basis van de klacht uitsluitend over het gedrag van een arbeidsdeskundige. Bij de beoordeling van het handelen van de arbeidsdeskundige gaat niet om wat er achteraf gezien allemaal meer of anders had gekund of gemoeten. Door het Tuchtcollege wordt uitsluitend de vraag beantwoord of gezegd kan worden dat verweerder met het gedrag waarover wordt geklaagd, is gebleven binnen hetgeen ten tijde van het klachtwaardig geacht handelen binnen de beroepsgroep van arbeidsdeskundigen ter zake als norm was aanvaard. Het Tuchtcollege toetst de inhoud van het werk en de inhoudelijke conclusies van verweerder slechts marginaal aan de hand van de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn conclusies heeft kunnen komen.
5.4. Ter voorlichting van klager geeft het Tuchtcollege in dit geval ook aan, dat het Tuchtcollege dus geen oordeel geeft over de handelwijze van de werkgever.
5.5. In dit geval beoordeelt het Tuchtcollege de handelwijze van verweerder bij het door hem in juni/juli 2024 ten aanzien van klaagster uitgevoerde arbeidsdeskundig onderzoek dat heeft geleid tot de Rapportage Arbeidsdeskundig Onderzoek van 23 juli 2024.
6. De overwegingen van het Tuchtcollege
6.1. Op grond van de genoemde feiten en hetgeen klager en verweerder over en weer hebben aangevoerd overweegt en oordeelt het Tuchtcollege als volgt.
Geluidsopname gesprek 24 juni 2024
6.2. Klaagster heeft van het gesprek met verweerder op 24 juni 2024 heimelijk een geluidsopname gemaakt en gebruikt uitgewerkte gedeelten van deze geluidsopname om haar klacht te onderbouwen en aannemelijk te maken. Verweerder voert aan dat deze opname niet rechtmatig is en in deze procedure niet gebruikt mag worden. Verweerder verzoekt het Tuchtcollege om de door klaagster overgelegde uitgewerkte gedeelten van de opname buiten beschouwing te laten.
6.3. Het Tuchtcollege oordeelt daarover als volgt. In een tuchtrechtelijke procedure mogen in beginsel alle mogelijke middelen als bewijs worden gebruikt. Het Tuchtcollege gaat niet over de vraag of de opname van een gesprek al dan niet onrechtmatig is. In het tuchtrecht kennen we geen onrechtmatig bewijs. Het verzoek van verweerder om de door klaagster uitgewerkte gedeelten buiten beschouwing te laten, wordt door het Tuchtcollege afgewezen. Het gebruik en de waardering van het door klaagster overgelegde bewijs is aan het Tuchtcollege.
Beoordeling van de klacht
6.4. Wat de inhoud van de klacht betreft, oordeelt het Tuchtcollege als volgt.
6.5. In het uitvoerige gesprek van verweerder met klaagster op 24 juni 2024 heeft klaagster duidelijk aangegeven wat haar verwachtingen waren van het onderzoek door verweerder. Verder heeft klaagster erop aangedrongen dat bepaalde informatie en de goede ervaringen van klaagster op de werkervaringsplek in het rapport zou worden opgenomen. Bovendien heeft klaagster in het gesprek aangegeven, dat de door verweerder gebruikte functionele mogelijkheden lijst (fml) van 1 mei 2024 niet meer actueel was en zij, ondanks de al langer bestaande beperkingen, wel in staat is haar eigen werk te verrichten. Daarop is verweerder bij klaagster na het gesprek niet meer teruggekomen.
Weliswaar heeft verweerder na het betreffende gesprek nog navraag gedaan bij de arbo-arts, informatie ingewonnen bij de re-integratieadviseur 2e spoor en een werkplekonderzoek gedaan, maar dit heeft verweerder niet meer aan klaagster teruggekoppeld.
6.6. Juist omdat, zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven, verweerder er bij het aannemen van de opdracht al mee bekend was, dat er bij een vorig arbeidsdeskundig onderzoek al het nodige speelde tussen klaagster en de toen betrokken arbeidsdeskundige en juist omdat het gesprek met klaagster al een, naar eigen zeggen van verweerder, moeizaam, verloop kende, had verweerder zich bewust moeten zijn van zijn positie en meer tijd en aandacht aan het zorgvuldig informeren van klaagster moet besteden. Dat heeft verweerder volgens het Tuchtcollege onvoldoende gedaan.
6.7. Pas met de mail van 23 juli 2024 waarmee verweerder zijn rapport aan klaagster stuurde, vernam klaagster weer van verweerder. Anders dan aan de werkgever van klaagster verzond verweerder naar eigen zeggen aan klaagster eerder niet een concept van het rapport. Bovendien geeft verweerder aan klaagster in de mail van 23 juli 2024 aan, dat als klaagster feitelijke onjuistheden aantreft, zij daarop kan reageren, maar de rapportage inhoudelijk niet zal veranderen, maar als klaagster op 25 juli 2024 een uitgebreide reactie op het rapport van verweerder stuurt, komt daarop in eerste instantie geen reactie. Als er door verweerder, na een herinnering van klaagster, op 29 augustus 2024 toch wordt gereageerd, wordt er op de reactie van klaagster niet of nauwelijks ingegaan. De feitelijke onjuistheden die klaagster aangeeft worden ook niet gecorrigeerd. Verweerder biedt aan om het rapport indien gewenst nader toe te lichten, maar als klaagster op 30 augustus 2024 laat weten, dat een gesprek akkoord is, wordt door verweerder op 4 september aangegeven dat een gesprek wat hem betreft geen toegevoegde waarde heeft en hij bij zijn rapport blijft. Op de vraag van klaagster of het rapport al dan niet definitief is dan wel nog een concept is, krijgt klaagster geen antwoord.
6.8. Met deze wijze van handelen heeft verweerder naar het oordeel van het Tuchtcollege gehandeld in strijd met de in regel 1 lid 1 en lid 3 Gedragscode SRA 2023 vastgelegde verplichting dat de arbeidsdeskundige bij zijn werkzaamheden de zorg van een redelijk handelend en redelijk bekwaam arbeidsdeskundige in acht neemt en zich zodanig dient te gedragen dat het vertrouwen in de beroepsgroep noch zijn eigen beroepsuitoefening wordt geschaad.
6.9. In herhaalde uitspraken van het Tuchtcollege is in dat verband gewezen op de toenaderings-verantwoordelijkheid van de arbeidsdeskundige.
Het Tuchtcollege herhaalt nog maar eens, dat de arbeidsdeskundige de morele plicht heeft om de cliënt te respecteren en alle relevante informatie te verschaffen. De arbeidsdeskundige heeft een eigen verantwoordelijkheid om, zo lang als dat nodig is, op redelijke wijze met de cliënt in gesprek te komen en te blijven. Dit belangrijke uitgangspunt ligt ook ten grondslag aan de acht regels die de Gedragscode SRA 2023 vormen.
6.10. Het Tuchtcollege vindt dat verweerder zich jegens klaagster met zijn wijze van handelen onvoldoende gekweten heeft van deze verantwoordelijkheid. Dit onderdeel van de klacht is naar het oordeel van het Tuchtcollege dan ook gegrond.
6.11. Dat geldt naar de mening van het Tuchtcollege ook voor het standpunt van klaagster dat verweerder in strijd heeft gehandeld met regel 5 lid 2 van de Gedragscode SRA 2023, namelijk dat de arbeidsdeskundige belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt en de overige betrokken partijen dient te bevestigen.
6.12. Het kon en mocht verweerder uit het verloop en de inhoud van het gesprek met klaagster op 24 juni 2024 duidelijk zijn welk belang klaagster hechtte aan het opnemen in het rapport van door haar aangeleverde informatie en welke opvattingen klaagster over haar re-integratiemogelijkheden had. Verweerder heeft verzuimd dit schriftelijk aan klaagster te bevestigen en daar bij klaagster op terug te komen door bijvoorbeeld het toezenden van een conceptverslag van het gesprek met klaagster of zijn conceptrapport. Door dit na te laten, zijn later onnodig misverstanden en is zelfs een geschil gerezen over de inhoud van het gesprek, de toezeggingen die verweerder al dan niet heeft gedaan en de verwachtingen die door verweerder al dan niet bij klaagster zijn gewekt.
6.13. Bovendien is deze handelwijze in strijd met regel 6 Gedragscode SRA 2023 (eisen aan rapportages). Deze regel brengt met zich mee dat een arbeidsdeskundige zorgvuldig verifieert of de feiten en omstandigheden waarvan uit wordt gegaan juist zijn. Het Tuchtcollege heeft er bij herhaling op gewezen dat een arbeidsdeskundige die onderzoek verricht naar de re-integratiemogelijkheden bij de eigen werkgever extra kritisch moet zijn op de door werknemer en werkgever aangedragen feiten en omstandigheden, omdat zij dikwijls een tegengesteld belang hebben. Dat geldt zeker ook in dit geval. Verweerder heeft in dit geval niet zorgvuldig geverifieerd wat er wel en niet is besproken, of de aangedragen informatie juist is en of wel de juiste werkplek is onderzocht.
6.14. Ook dit onderdeel van de klacht acht het Tuchtcollege daarmee gegrond.
6.15. Verder is het Tuchtcollege van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met regel 2 Gedragscode SRA 2023 (onafhankelijkheid en onpartijdigheid).
6.16. Naar het oordeel van het Tuchtcollege zijn door klaagster onvoldoende feiten en omstandigheid aangevoerd op grond waarvan geoordeeld kan worden dat verweerder bij zijn handelwijze niet onafhankelijk was. Wel heeft verweerder zijn opdracht en onderzoek onvoldoende objectief en onpartijdig uitgevoerd, althans de schijn van partijdigheid gewekt. Het Tuchtcollege neemt daarbij in aanmerking dat verweerder alleen informatie van de werkgever heeft meegenomen, niet of nauwelijks die van klaagster, alleen aan de werkgever een conceptrapport heeft gestuurd, niet aan klaagster en ook door klaagster aangegeven feitelijke onjuistheden in het rapport niet heeft gecorrigeerd. De uitspraak van verweerder: “dat de werkgever betaalt, dus bepaalt”, versterkt, hoe ook precies bedoeld, dit beeld. De arbeidsdeskundige dient zich steeds onpartijdig op te stellen. Het beginsel van hoor en wederhoor is daarbij een belangrijk uitgangspunt.
6.17. Voor het overige acht het Tuchtcollege de klacht onvoldoende aannemelijk gemaakt en is de klacht naar het oordeel van het Tuchtcollege ongegrond.
6.19. Ten slotte en ter voorlichting van de beroepsgroep wijst het Tuchtcollege in een overweging ten overvloede nog op het volgende.
6.20. Het doen van een arbeidsdeskundig onderzoek in een context als die in onderhavige zaak met een arbeidsverhouding met een voorgeschiedenis, discussie over de re-integratiemogelijkheden, een vorige arbeidsdeskundige die al problemen ondervond en een gesprek met een nogal wantrouwige betrokkene dat moeizaam verloopt, vraagt een hoge mate van zorgvuldigheid van de arbeidsdeskundige, zeker ook in de communicatie met betrokkene. De arbeidsdeskundige dient zich in een dergelijke situatie terdege bewust te zijn van zijn precaire positie en goed te bewaken dat zijn wijze van handelen geen afbreuk doet aan zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
In een dergelijke situatie geeft het Tuchtcollege de beroepsgroep in overweging om verslagen van de gesprekken ter verificatie aan betrokken partijen voor te leggen en te werken met de tussenstap van een aan beide partijen toe te zenden conceptrapport alvorens het rapport definitief te maken.
Verder wijst het Tuchtcollege de beroepsgroep er nog maar eens op, dat een arbeidsdeskundige niet verplicht is om opdracht aan te nemen en/of een eenmaal aangevangen onderzoek af te ronden. Het is raadzaam voor een arbeidsdeskundige om, zeker in situatie als in deze zaak, af te wegen of hij of zijn werk wel overeenkomstig de gedragsregels kan uitvoeren alvorens aan een opdracht te beginnen. Indien de arbeidsdeskundige de uitvoering van opdracht onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid, dient de arbeidsdeskundige te overwegen de opdracht niet te aanvaarden dan wel zich als arbeidsdeskundige uit de zaak terug te trekken.
7. Slotsom
7.1. Gelet op het voorgaande komt het Tuchtcollege tot de slotsom dat de klacht gegrond is voor zover dat hiervoor is aangegeven. Voor het overige is de klacht ongegrond.
8. Maatregel
8.1. Vervolgens is de vraag aan de orde tot welke van de tuchtmaatregelen genoemd in artikel 20 van het Tuchtreglement het gegrond verklaarde onderdeel van de klacht moet leiden.
8.2. Verweerder is met zijn handelwijze naar het oordeel van het Tuchtcollege welswaar tekortgeschoten, maar heeft zich bij de behandeling, zeker ook op de zitting bij het Tuchtcollege, eerlijk en transparant opgesteld. Op de zitting toonde verweerder de bereidheid om op zijn handelwijze te reflecteren en toonde verweerder naar de mening van het Tuchtcollege zelfinzicht en liet verweerder zien in staat te zijn om zichzelf te corrigeren. Verder laat het Tuchtcollege bij de bepaling van de zwaarte van de maatregel meewegen, dat over verweerder geen andere en/of eerdere klachten bij de SRA bekend zijn. Ook is door verweerder erkend dat hij onvoldoende met klaagster gecommuniceerd heeft en jegens klaagster onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn toenaderingsverantwoordelijkheid jegens klaagster. Daarbij zij echter tegelijkertijd aangetekend dat dit een erkenning achteraf is en deze erkenning pas ter zitting bij het Tuchtcollege plaatsvond.
8.3. Op grond van al deze overwegingen is het Tuchtcollege van oordeel dat in dit geval aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en dit de maatregel van artikel 20.1 aanhef en onder a Tuchtreglement, namelijk die van een waarschuwing, dient te zijn.
Beslissing
Het Tuchtcollege verklaart de door klaagster ingediende klacht gegrond, voor zover hiervoor aangegeven, en legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op.
Aldus gegeven op 14 maart 2025 door:
mr. drs. M.C. van Meppelen Scheppink, voorzitter
B.B. Gerringa, lid
drs. J.L.S. Lussing – van der Pol, lid